Hof: Geen gemeenschappelijke wil vereist voor stilzwijgende omzetting agentuurovereenkomst naar onbepaalde tijd

Hof: Geen gemeenschappelijke wil vereist voor stilzwijgende omzetting agentuurovereenkomst naar onbepaalde tijd

In een recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in een geschil tussen Vodafone en handelsagent (ICT-dienstverlener) is de vraag inzake de stilzwijgende voortzetting van een agentuurovereenkomst voor bepaalde tijd na ommekomst van de einddatum aan de orde gekomen. Ingevolge artikel 7:436 BW geldt ingeval een agentuurovereenkomst voor bepaalde tijd na het verstrijken van de duur (stilzwijgend) wordt voortgezet het volgende:

Een agentuurovereenkomst die na het verstrijken van de termijn waarvoor zij is aangegaan, door beide partijen wordt voortgezet, bindt partijen voor onbepaalde tijd op dezelfde voorwaarden

In deze zaak stond de volgende vraag centraal:

Indien principaal en handelsagent nog onderhandelen over nieuwe voorwaarden maar in de tussentijd de einddatum van de agentuurovereenkomst is verstreken, is de agentuurovereenkomst dan stilzwijgend omgezet naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden ondanks de wil daartoe bij één van partijen of bij beide partijen ontbreekt? 

Volgens de ICT-dienstverlener komt artikel 7:436 BW erop neer dat een agentuurovereenkomst voor bepaalde tijd die na ommekomst van die tijd door beide partijen wordt voortgezet, slechts wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden indien een gemeenschappelijke wil van partijen daartoe verondersteld mag worden. Indien bij het verstrijken van de overeengekomen duur duidelijk is dat de wil daartoe bij een van partijen of bij beide partijen ontbreekt, is het artikel volgens haar niet van toepassing.

Volgens het gerechtshof vindt de door handelsagent voorgestane uitleg van artikel 7:436 BW geen steun in de tekst ervan, gelezen tegen de achtergrond van de tekst van artikel 14 van de Richtlijn  inzake de coördinatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake zelfstandige handelsagenten.

Enige voorwaarde voor omzetting: de voorzetting van de overeenkomst

De enige voorwaarde voor de omzetting in een overeenkomst voor onbepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden is dat de overeenkomst na ommekomst van de bepaalde duur door beide partijen wordt voortgezet. Geen uitzondering wordt gemaakt voor de situatie dat een van partijen (of beide partijen) voordien kenbaar heeft (hebben) gemaakt geen voortzetting voor onbepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden te wensen. De strekking van de richtlijn biedt volgens het gerechtshof ook geen steun aan de uitleg van handelsagent.

Volgens het gerechtshof zal zich niet zelden voordoen dat bij het verstrijken van de overeengekomen duur nog onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst gaande zijn en er dus van een gemeenschappelijke wil om de overeenkomst voor onbepaalde tijd op de oude voorwaarden voort te zetten – voor partijen kenbaar – geen sprake is. Juist de principaal zal in die situatie de agent, die veelal de zwakkere partij zal zijn, onder druk kunnen zetten door voor het verstrijken van de overeengekomen duur aan te kondigen dat de overeenkomst niet of nog slechts voor korte tijd zal worden voortgezet als niet met zijn voorstel voor een nieuwe overeenkomst wordt ingestemd. Aangenomen moet worden dat artikel 14 van de richtlijn de agent tegen die druk een zekere bescherming beoogt te bieden door de fictie dat de oude overeenkomst voor bepaalde tijd is omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd als partijen, zonder dat zij overeenstemming over een nieuwe overeenkomst hebben bereikt, de oude overeenkomst de facto voortzetten. Aan die beschermingsdoelstelling wordt afbreuk gedaan indien juist zou zijn de visie van handelsagent dat bij het voortzetten van de agentuurrelatie na de ommekomst van de bepaalde tijd het wettelijk regime voor agentuur gaat gelden indien de principaal voordien te kennen heeft gegeven niet een voortzetting van de bestaande overeenkomst voor onbepaalde tijd te wensen. Het aldus van toepassing worden van het wettelijk regime voor de agentuurovereenkomst zou bovendien tot rechtsonzekerheid leiden, onder meer over de beloning van de agent.